Over vakbondsbestuurder Jaap van der Linden

 ARGUS NR. 11/25 juli 2017

Vakbondsbestuurder Jaap van der Linden (1935 – 2017), strijdbaar en betrokken

‘Als ik het voor het zeggen had, dwóng ik de mensen tot solidariteit’ 

‘U bent een van de laatste conservatieven!’, beet een VVD-politicus Jaap van der Linden toe toen hij weer eens een lans brak voor solidariteit in de sociale zekerheid. ‘Als u dat zegt, beschouw ik dat als een geuzennaam’, reageerde die. Want solidariteit bepleiten zou hij tot zijn laatste snik. In mei overleed de niet zo bekende maar zeer invloedrijke vakbondsbestuurder.

De meest traumatische gebeurtenis in het vakbondsleven van Jaap van der Linden deed zich voor op 13 juli 1991, nota bene een zaterdag. Nederland zat op de camping of aan het strand toen het derde kabinet-Lubbers onverhoeds aankondigde de WAO te gaan slopen. De uitkeringsduur – tot dan toe in principe levenslang – zou afhankelijk worden van het arbeidsverleden en daarna afzakken naar bijstandsniveau. In een ommezien brak in Nederland de pleuris uit over deze hoogzomerse overval. Wat bij Van der Linden – partijlid sinds zijn zestiende – vooral als een mokerslag aankwam, was dat ook de PvdA-bewindslieden de afbraakplannen steunden. Het waren uitgerekend zijn oude FNV-maatjes Wim Kok (vicepremier en minister van Financiën) en Elske ter Veld (staatssecretaris van Sociale Zaken) die daarbij het voortouw namen. Kok had in het voorjaar nog beklemtoond dat duur en hoogte van de uitkeringen ongemoeid zouden blijven en Ter Veld had geroepen dat als haar baas, CDA-minister Bert de Vries, de WAO wilde afschaffen hij eerst háár zou moeten afschaffen.

Van der Linden pakte ziedend de telefoon en belde Elske ter Veld thuis op. Toen hij het antwoordapparaat kreeg, spuide hij zijn gram door te zeggen dat hij het ‘kloten van de bok’ vond wat zij had geflikt. Ter Veld reageerde een paar dagen later in een interview in de Volkskrant: ‘Natuurlijk zullen ze bij de vakbeweging nu zeggen: kloten van de bok!’. Later vertelde ze daarover: ‘Tot ontsteltenis van mijn voorlichter riep ik dat tegen de journalist. Voor mij was dat: groeten aan Jaap en de boodschap is ontvangen.’

De anekdote van de ‘kloten van de bok’, die daarmee was geboren, werd door Van der Linden later veelvuldig opgedist. Want hij was een gretig verteller van wat hij zijn ‘annekedotes’ noemde. Hij wist iedereen in te palmen met die uit het leven gegrepen opmerkelijke verhaaltjes. ‘De lommerd geeft er geen stuiver voor’, gniffelde hij erbij maar hij vertelde ze keer op keer aan wie maar luisteren wilde, het liefst met een borreltje in de hand. Midden in een discussie kon hij zijn vinger opsteken en aankondigen: ‘annekedote!’ En dan kwam er weer een, die precies bleek te passen in de context van het gesprek. De ‘kloten van de bok’ was zijn meest legendarische. Van der Linden zou genoten hebben van de bizarre speling van het lot als hij had kunnen zien hoe in mei, meer dan een kwarteeuw na zijn telefoontje aan de staatssecretaris, in de Volkskrant zijn overlijdensadvertentie pal naast die van Elske ter Veld stond.

Spruiten plukken

Jaap van der Linden werd in 1935 geboren in een rood gezin in ’s Gravendeel in de Hoeksche Waard. Zijn vader Cees was daar – naast metselaar en betonwerker – 22 jaar PvdA-wethouder. Er werd thuis volop gediscussieerd over dorpspolitiek maar ook over de grote maatschappelijke vraagstukken van die tijd. De jonge Jaap luisterde met gespitste oren en kreeg daar zijn eerste indrukken van wat er loos was in de wereld. Begrippen als betrokkenheid en solidariteit werden hem met de paplepel ingegoten. Wat hij van huis meekreeg werd voor Van der Linden bepalend voor zijn verder leven.

Na de lagere school ging hij naar de hbs in Dordrecht maar na een paar jaar hield hij het voor gezien en verruilde de schoolbanken voor een baantje bij een tuindersbedrijf, waar hij spruiten ging plukken. Vader Cees was diep teleurgesteld maar legde zich erbij neer op de vanzelfsprekende voorwaarde dat hij lid zou worden van de bond. Hij wist toen nog niet dat Jaap hem later apetrots zou maken door zijn loopbaan bij de vakbeweging, die hem tot aan de top bracht. Maar om die positie was het hem niet te doen, vertelde zijn zoon later. ‘Werken bij de bond, daar ging het om. Al had ik op de postkamer gezeten’. De oude Van der Linden kon dubbel trots zijn want ook zijn tweede zoon Leen kwam bij de vakbeweging terecht en schopte het tot voorzitter van de Nederlandse Politiebond.

Jongens van de zolder

Jaap van der Linden maakte snel carrière bij de vakbeweging. Toen zijn vader hem als lid inschreef bij de Algemene Nederlandsche Landarbeidersbond, werd hij al op de eerste de beste vergadering gebombardeerd tot afdelingssecretaris. Bij Jonge Strijd, de jeugdorganisatie van het NVV, waar je als jongere van een NVV-bond automatisch lid van was, ging het al niet anders. Binnen de kortste keren zat hij ook daar in het bestuur. In september 1957, na zijn militaire dienst, werd hij gevraagd er als bezoldigde in dienst te treden. Hij werd belast met het begeleiden van plaatselijke Jonge Strijd-afdelingen en het organiseren van kindervakantiekampen. Aan die kampen, die hij ook later voor de Bouwbond van het NVV organiseerde en waarvan hij zich de ‘roverhoofdman’ noemde, bleef zijn naam altijd verbonden. Vele duizenden kinderen bezorgde hij er een kostbare levenservaring mee. Zijn korte dienstverband bij Jonge Strijd zou van onschatbare waarde blijken voor zijn vorming. ‘Voor mij als jochie’, zei hij ooit, ‘werd het begrip gemeenschapszin daar tastbaar en voelbaar. En ik kreeg er het besef dat je daar zelf wat aan kunt doen’. De collega’s uit de tijd van Jonge Strijd kwamen tot op hoge leeftijd jaarlijks bij elkaar op door Van der Linden en zijn vrouw Rie georganiseerde reünies.

Eind 1961 trad Van der Linden in dienst bij de Bouwbond NVV als jongerenmedewerker. Maar toen hij zich meldde op het hoofdkantoor aan de Amsterdamse Vondelstraat was er geen plaats voor hem in de herberg. Elk plekje in de twee met elkaar verbonden herenhuizen was bezet. Hoewel, na het beklimmen van vier trappen betrad je de zolder en daar stonden een paar bureaus. Een ervan was al in gebruik genomen door een leeftijdgenoot, die een paar maanden eerder in dienst was gekomen. Dat was Wim Kok, de timmermanszoon uit Bergambacht die na zijn studie Bedrijfskunde op het instituut Nijenrode en een baantje als telefonisch verkoper van sperziebonen, als assistent was toegevoegd aan de bondseconoom. De nieuwe collega installeerde zich aan het bureau naast hem en een paar jaar lang zou bij de bouwbond aan het tweetal worden gerefereerd als ‘de jongens van de zolder’.

Rechtse krachten

Na een aantal jaren als jongerenmedewerker werd Van der Linden districtsbestuurder in Utrecht en vervolgens baggerbestuurder in Sliedrecht. Vanaf 1 september 1978 zat hij, zoals hij het zelf noemde, ‘op het eerste bankje’. Hij werd hoofdbestuurder van zijn bond, die kort daarna met het katholieke NKV fuseerde tot Bouw- en Houtbond FNV. Daar zou hij zich in alle breedte ontplooien en zich onderscheiden als onderhandelaar en actieleider. Hij ontdekte dat hij mensen kon inspireren, motiveren en activeren. Hij was vele jaren de onbetwiste leider van bouwstakingen en ander grote acties.

Zijn belangrijkste beleidsterrein was de sociale zekerheid. In de loop van de vorige eeuw was in Nederland een bijna sluitend stelsel van volks- en werknemersverzekeringen opgetuigd. Dat huis van de sociale zekerheid was zo ongeveer voltooid toen Van der Linden er als bondsbestuurder bij betrokken raakte. Maar hij kreeg meteen te maken met een nieuw fenomeen: de vraag naar de betaalbaarheid ervan. Het kabinet-Van Agt I was het eerste dat eraan begon te tornen.

De vakbeweging zag met lede ogen aan hoe rechtse krachten de wind in de zeilen kregen met hun roep om ‘puinruimen’ na de jaren van het kabinet-Den Uyl. Van der Linden: ‘Vicepremier Wiegel wendde zich – strak in de camera kijkend – op de televisie tot het Nederlandse volk en sprak: “Ik vind dat in dit land hardwerkende mensen goed mogen verdienen”. Met andere woorden: mensen die niet werken kunnen de pest krijgen. Daarmee poogde hij de solidariteit als een vloerkleed onder de sociale zekerheid uit te trekken. En niet zonder succes. Dat heeft ons aardig voor de poten gelopen. Solidariteit werd een lelijk woord.’

 Dolksteek in de rug

Dat raakte Van der Linden persoonlijk. Hij was compromisloos als het ging om de noodzaak van solidariteit in het algemeen en met name in de sociale zekerheid. Bij zijn afscheid van de vakbeweging in 1994 benadrukte hij dat nog eens in een interview met de Volkskrant. ‘Als ik het voor het zeggen had, dwóng ik de mensen tot solidariteit. Het gaat mij om het vasthouden van bepaalde waarden die tussen mensen moeten heersen.’ In dat verband vertelde hij over de VVD-politicus die hem op een forumdiscussie in Groningen voor de voeten had geworpen dat hij met die opvatting een van de laatste conservatieven was. Van der Linden: ‘Ik zeg tegen die man: als ú dat zegt, beschouw ik het als een geuzennaam.’

Waar de kabinetten-Van Agt de geesten voor rijp maakten, leidde in de periode 1982 tot 1994 met Lubbers aan het roer tot een kaalslag in sociale wetten en voorzieningen. De vakbeweging knokte terug met een eindeloze reeks acties en demonstraties met Van der Linden in de voorste gelederen naast zijn maatje Herman Bode van de vakcentrale FNV. Maar het effect was gering. Voor Van der Linden was het absolute dieptepunt de eerdergenoemde aanval op de WAO door het kabinet Lubbers/Kok in de zomer van 1991. De rol van zijn eigen PvdA en zijn voormalige FNV-collega’s ervoer hij als een dolksteek in zijn rug.

Een soort inquisitie

Ook in een andere rol was de sociale zekerheid voor Van der Linden dagelijkse kost. Hij was werknemersvoorzitter van de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid en van de Federatie van Bedrijfsverenigingen. Daar kreeg hij te maken met het groeiende wantrouwen van de politiek tegen de betrokkenheid van de sociale partners bij de uitvoering van de werknemersverzekeringen. Dat gebeurde immers door de bedrijfsverenigingen die werden bestuurd door werkgevers en werknemers. De forse groei van de WAO (‘Nederland is ziek’, constateerde Lubbers in 1990) en het vermeende misbruik ervan werkten dat wantrouwen in de hand. Het leidde tot een parlementaire enquête in 1993. Het resultaat daarvan stond bij voorbaat vast, constateerde Van der Linden na afloop grimmig. ‘Die commissie van Flip Buurmeijer was een soort inquistie. Die zou de misstanden in de sociale verzekeringen eens fijntjes aan de kaak stellen. Dat is niet gebeurd. Ergens in dat enorme uitvoeringscircuit is er vast wel eens een boekhouder met de postzegelkas vandoor gegaan maar grote misstanden waren er gewoonweg niet.’ Desondanks werd de uitvoering van de werknemersverzekeringen bij de sociale partners weggehaald.

Bij de openbare verhoren door de commissie-Buurmeijer werd ook Van der Linden aan de tand gevoeld. Hij verdedigde met verve de rol van de sociale parters en gaf haarfijn aan waar juist de politiek had gefaald. Hij was de enige getuige met een schare supporters op de publieke tribune, die hem aanmoedigde als was het een sportwedstrijd. De commissie keek ervan op want dat was in die statige ambiance nog nooit vertoond. In de weken erna was Van der Linden de held van de vakbeweging. Het was zijn finest houren tevens zijn laatste activiteit als vakbondsman. In 1994 ging hij met VUT. In de jaren daarna bekleedde hij nog tal van maatschappelijke functies.

Fysiek was Van der Linden nooit sterk. Hij leed aan de Ziekte van Bechterew, een rheumatische aandoening van de wervelkolom, waardoor hij krom liep. De afgelopen jaren kwamen daar andere kwalen bij, die zijn gezondheid sloopten. Hij overleed op 13 mei in zijn woonplaats Ede, 81 jaar oud.

 

KADER

Biografie van Jaap van der Linden

Enkele weken voor zijn overlijden op 13 mei, verscheen ‘Geen stuiver van de lommerd’, de biografie van Jaap van der Linden. Zijn levensverhaal werd opgetekend door vakbondsjournalist Peter van der Aa. Het boek telt 196 pagina’s, kost € 19,99 (incl. verzendkosten) en is te bestellen via de webwinkel van uitgeverij Boekscout of bij de boekhandel.