Over vrijwilligerswerk met prof. Lucas Meijs

ARGUS nr. 28/17 april 2018

Nijver volk

De vrijwilliger rukt op

We zijn een nijver volkje als het gaat om vrijwilligerswerk. Bravo! Maar hoe zit het met de minpunten van al dat belangeloze geklus. Verdringt de vrijwilliger niet de beroepskracht? En stimuleert dat de overheid niet om diensten weg te bezuinigen? Vrijwilligersprofessor Lucas Meijs relativeert maar voorspelt ook: ‘Straks is de ambulance aan de beurt.’

Het is dringen geblazen op de vrijwilligersmarkt. En gelukkig maar voor de samenleving. Sportclubs en vakbonden kunnen niet zonder; scholen en zorginstellingen hebben ze hard nodig en natuurorganisaties en kerken zijn er blij mee. Samen met Zweden is ons land koploper in Europa als het gaat om de belangeloze inzet voor de gemeenschap en voor goede doelen. De cijfers zijn indrukwekkend. Volgens het CBS doet pakweg de helft van de Nederlanders een vorm van vrijwilligerswerk, goed voor meer dan een miljard uur op jaarbasis. Zouden die uren worden beloond met het gemiddelde loon dan is de waarde van dit werk bijna 24 miljard euro.

De helft van de Nederlanders? ‘Vrijwilligersprofessor’ Lucas Meijs doet er nog een flinke schop bovenop. ‘Als je ook de minder in het oog lopende klussen meerekent, schat ik 80, misschien wel 90 procent’, zegt hij. ‘Het CBS ziet lang niet alles. Als jij op een avond een paar uurtjes collecteert voor de Hartstichting of je doet mee aan een sponsorloop, dan onttrekt dat zich vaak aan waarneming. Deed je vroeger mee aan een schrijfavond van Amnesty International voor politieke gevangenen, dan moest je daarvoor naar een bijeenkomst. Tegenwoordig gaat dat online en blijft daardoor onder de radar.’

Prof. dr. Lucas Meijs is hoogleraar Strategische Filantropie/Vrijwilligerswerk aan de Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit. Hij bezet de bijzondere leerstoel die werd gevestigd toen 2001 door de Verenigde Naties werd uitgeroepen tot  ‘Internationaal jaar van de vrijwilligers’. Vorig jaar publiceerde hij een onderzoek dat zich toespitst op oudere vrijwilligers. Die nemen een bijzondere positie in. Van alle Nederlanders die ‘om niet’ de handen uit de mouwen steken is eenderde deel 55 jaar en ouder maar die groep doet bijna 44 procent van alle vrijwilligerswerk. De redactie van Argus voelt zich aangesproken en steekt zijn licht op bij de Rotterdamse geleerde.

De vergrijzing kost geld maar levert ook iets op, zegt u in uw onderzoeksrapport.

‘Dat klopt. Ik doe sinds 1991 onderzoek naar vrijwilligerswerk en ik constateer dat het zeker onder ouderen toeneemt. Mensen worden tegenwoordig massaal en gezond ouder en willen, ook nadat ze zijn gestopt met hun reguliere werk, graag iets nuttigs doen. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten. De samenleving profiteert ervan en de oudere krijgt weer structuur in zijn leven. Maar er zijn meer oorzaken aan te wijzen voor de toename. Om te beginnen de nog altijd voortschrijdende individualisering. Als ze een probleem zien zijn mensen minder dan vroeger geneigd om naar de overheid te kijken, die zich bovendien steeds meer terugtrekt. Ze komen zelf in actie om het op te lossen. En dan zijn er de moderne communicatiemiddelen. Veertig mensen mobiliseren was vroeger een hele klus; tegenwoordig doe je dat met Facebook in een handomdraai. Wat ook nog eens heeft geholpen is de discussie over de participatiesamenleving. Die heeft bij veel mensen toch het gevoel losgemaakt dat ze ook een steentje kunnen bijdragen.’

Van het kabinet-Rutte II moesten we allemáál aan het werk in het kader van de participatiesamenleving.

‘Dat begrip is door de overheid gekaapt. Zo van: u moet zelf de verantwoordelijkheid nemen en voor allerlei zorgtaken niet meer op de overheid rekenen. Maar zodra het woord ‘moet’ in de zin voorkomt, hebben we het niet meer over vrijwilligerswerk. De definitie daarvan is dat het onbetaald en onverplicht is, in georganiseerd verband wordt uitgevoerd en ten bate komt van anderen of de samenleving. Dat sluit dus bijvoorbeeld mantelzorg uit. Want dat is niet georganiseerd en nergens staat dat het verplicht is. Je kunt het natuurlijk als een morele plicht ervaren maar dat is iets anders.’

Het is dus ook geen vrijwilligerswerk als je, in ruil voor een bijstandsuitkering, een maatschappelijk nuttige tegenprestatie moet leveren.

‘Dat is op het randje. De profiterende organisatie zal het natuurlijk als vrijwilligerswerk  beschouwen maar hoe kijkt de bijstandsgerechtigde ernaar? Als een straf of een kans? Dat laatste kan het zijn voor mensen die tussen wal en schip zijn geraakt. Neem iemand die al vijf jaar in de bijstand zit, die nergens meer aan de bak komt en zijn zelfvertrouwen is kwijtgeraakt. Voor hem is dit een kans om zijn leven weer op de rails te krijgen en die grijpt hij wellicht met beide handen aan.’

Hoe kijkt u aan tegen het vaak bittere verwijt dat de vrijwilliger het werk afpakt van een betaalde kracht die werkloos thuis zit?

‘In de crisisjaren is de discussie opgelaaid over de vraag of vrijwilligerswerk niet het reguliere werk verdringt. We vinden in het algemeen dat het ongewenst is dat vrijwilligers de rol van beroepskrachten overnemen. Mijn onderzoek laat zien dat daarbij niet zozeer het soort activiteiten een rol speelt maar de context waarin ze worden gedaan. Veel werkzaamheden kunnen inderdaad gedaan worden door zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Maar van belang is vooral de vraag wat het doel van die werkzaamheden is en aan wie de kostenbesparing ten goede komt. Gaat het om onderling hulpbetoon, om een sportclub of om commerciële activiteiten? Dat maakt het verschil. Overigens kan het goede doel best overgaan in een commerciële activiteit dus dan verschuift het perspectief.’

Meijs geeft een voorbeeld: Kromkommer. Dat is een initiatief om iets te doen met doorgedraaide groente. Jammer van de verspilling, vond een groepje activisten en ze gingen soep maken van groente die anders zou worden vernietigd. Door middel van crowdfunding werd geld bijeengebracht. En vrijwilligers waren bereid om verkleed als wortel door het winkelcentrum te lopen om de soep aan te prijzen. Het werd een succes met als gevolg dat het product in de schappen van de supermarkt kwam te liggen en de consument het wilde kopen. Er werd winst gemaakt en de soep werd een commercieel product. ‘Dus’, zegt Meijs, ‘de activiteiten van de makers bleven hetzelfde maar de context veranderde. Je bent wel gek als je dan gratis en voor niks in een wortelpak blijft lopen.’

Iets anders. In toenemende mate moeten vrijwilligers diensten overnemen die door de overheid of instellingen zijn wegbezuinigd.

‘Daar is dat ‘moeten’ weer. Als burgers menen dat er diensten zijn wegbezuinigd die dermate essentieel zijn dat ze die overnemen, dan doen ze dat vrijwillig. Ze worden nergens toe gedwongen. Bovendien is dat wegbezuinigen een democratisch besluit geweest. De gemeenteraad heeft kennelijk ingestemd met het opheffen van een buslijn of het sluiten van een bibliotheek, anders had hij de wethouder kunnen terugfluiten. Kijk, in Nederland betalen we relatief weinig lokale belastingen. Dat betekent dat er in de gemeenten keuzen moeten worden gemaakt. Laten we de bus rijden of besteden we het geld liever ergens anders aan? Die keuze wordt gemakkelijker naarmate er minder mensen in de bus zitten en de chauffeur te duur wordt. In gebieden met krimp komt dat al gauw aan de orde. Dat is vervelend maar het is nu eenmaal zo: als je wilt wonen op het Friese platteland – met aangename huizenprijzen – dan zitten daar nadelen aan. Dat weet je. En vind je het een probleem dat die oude mevrouw de deur niet meer uitkomt, dan kun je ervoor kiezen op vrijwillige basis een belbus te organiseren.
Ik voorspel dat straks de ambulance aan de beurt is. Ga maar na: ziekenhuizen fuseren en komen, vooral in de provincie, verder van de mensen af te zitten. Aanvankelijk blijft er dan misschien nog wel een ambulancepost met chauffeur in de buurt maar in een regio met krimp komt die te weinig in actie en wordt te duur. Weg met de ziekenwagen dus. Tenzij vrijwilligers bereid zijn een cursus te volgen om die voorziening voor de omgeving te behouden.’

En als het niet om de overheid gaat maar om een instelling zoals een museum? Voor de deur staan rijen betalende bezoekers maar binnen zitten vrijwilligers als suppoost.

‘Ken je daar voorbeelden van? Ik heb dat vaker gehoord maar dat daar echt sprake van is lijkt me een fabeltje. Althans bij de musea in de grote stad. Het komt wel voor bij streekmusea maar die hebben zonder vrijwilligers geen bestaansrecht.’

Verdringing door vrijwilligers ziet u dus niet als een groot probleem?

‘Dat valt erg mee. Temeer als je bedenkt dat het vrijwilligerswerk dat in de plaats komt van wegbezuinigde diensten vaak niet hetzelfde is als de voorheen betaalde baan. Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen omgeving. De bibliotheek in mijn buurt kreeg jaar na jaar minder geld van de gemeente en moest telkens een uurtje eerder dicht tot de wethouder er ten slotte de stekker helemaal uittrok. De buurt besloot de bibliotheek open te houden door de inzet van vrijwilligers. Nu is het gebouw veel langer open dan vroeger. In de avonduren is er bijvoorbeeld ook weer een zaaltje beschikbaar voor organisaties met een goed doel. Maar er is geen geld meer voor nieuwe boeken, de knowhow om de collectie te beheren is weggevallen en ook de machtsmiddelen om geleende boeken terug te vorderen. Bovendien vrees ik dat ijverige lieden uit de biblebelt dergelijke bibliotheken afstruinen om de hun onwelgevallige lectuur te verwijderen en niet, zoals vroeger, alleen de gewraakte zinnen doorstrepen en de boeken terugbrengen. Hoe dan ook: er kan veel meer dan vroeger in de bieb maar wat je er niet meer kunt is boeken lenen uit een mooie collectie.’

 

KADER

Toch 65 vrijwilligers per museum

Vrijwilligerswerk bij musea? Dat valt nogal mee, relativeert professor Lucas Meijs in het interview op deze pagina. Een onderzoek dat in 2016 werd uitgevoerd in opdracht van onder meer het VSBfonds, constateert iets heel anders. Bij een peiling onder Nederlandse musea blijken er bij de respondenten (263 van de bijna 640 musea) meer dan 17 duizend vrijwilligers actief te zijn. Dat komt neer op een gemiddelde van 66 per museum. De belangrijkste reden voor hun inzet is van financiële aard (72 procent). Het betreft vooral publieksfuncties in educatie en presentatie. Volgens 90 procent van de over het algemeen kleinere musea is de hulp van vrijwilligers onmisbaar.
Ook voor het openbaar vervoer op het platteland wordt de vrijwilliger onmisbaar. Het Brabants Dagblad geeft als voorbeeld de provincie Gelderland, waar vorig jaar meer dan 600 duizend passagiers vervoerd werden met de buurtbus, bestuurd door vrijwilligers. Volgens de Leeuwarder Courant wil Friesland een experiment om bussen niet meer door kleinere dorpskernen te laten rijden. ‘Hetopenbaar vervoer gaat gebukt onder, zoals ik het cynisch noem, de ‘zegeningen’ van de marktwerking’, zegt een FNV-bestuurder daarover. ‘De dienstverlening in buitengebieden wordt uitgekleed. Betaald werk waarvoor vakmanschap vereist is en waarmee men een goed bestaan kan opbouwen, wordt weggezet naar vrijwilligerswerk.’