Over een rustige en bescheiden jongen

ARGUS nr. 82/7 juli 2020

Netjes en beleefd

“Peter is een vriendelijke, rustige en bescheiden jongen. Hij is bovendien netjes en beleefd. Hij denkt voldoende toegewijd, vrij snel en ook genoegzaam diepgaand.”
Ik weet het. Maar het is goed om dat ook eens van een ander te horen. Bijvoorbeeld van J.W.L. Thönissen. Die legde zijn bevindingen omtrent mij in januari 1963 – ik was toen twaalf – vast in een rapport van een instituut voor schoolkeuze. Het is niet zonder enige schroom dat ik hem hier zo vrijuit citeer. Onder zijn verslag is met blauwe inkt een stempel gedrukt met in kapitalen de tekst: “Gaarne wijzen wij u er even op, dat het niet de bedoeling is dat kinderen rapporten als het bovenstaande in handen krijgen of lezen.” Mocht Thönissen deze Argus onverhoopt inzien, dan zijn de rapen gaar.
Onder het kopje ‘Conclusie en advies’ noteerde Thönissen dat ik een goede tot zeer goede mulo-leerling zou kunnen worden. Beter nog: “Op grond van zijn begaafdheidsniveau en zijn belangstelling voor de studiestof zou men Peter een kans kunnen geven op de HBS.” Die kans werd me vooralsnog niet gegund want ik ging naar de mulo. Dat had veel te maken met de school waarop ik zat in een nette maar sociaalarme wijk. De gang naar de mulo was daar al een uitzondering; 85 procent van de leerlingen ging ‘gewoon’ naar de lts. De enige klasgenoot die de sprong maakte naar de hbs was een bekakte banketbakkerszoon die al hijgerig met z’n vinger omhoog zat als hij in de verte een vraag van de meester aan voelde komen.
Vier jaar later kreeg ik mijn mulo-diploma. Bij zijn afscheidspreek voor de vertrekkende leerlingen vroeg het schoolhoofd, mijnheer Mathijssen, ons nog eens te laten horen hoe het ons verder verging in het leven. Die oproep deed hij waarschijnlijk elk jaar en even waarschijnlijk gaf nooit iemand daar gehoor aan. Ik wel. Toen ik vier jaar nadien geslaagd was op het avond-atheneum, deed ik Mathijssen daarvan kond in een beleefd briefje.
Jaren later probeerde mijn moeder mijn jongste zusje op het voortgezet onderwijs te plaatsen. Om een of andere reden ondervond ze daarbij wat problemen en zo kwam ze uiteindelijk terecht bij mijn nogal uit de buurt gelegen oude muloschool. Toen ze tegenover de heer Mathijssen zat aarzelde die ook. Tot mijn moeder vertelde dat haar oudste zoon ook ooit op zijn school had gezeten. Hij dook in het archief, vond mijn dossier en viste daar het briefje uit. Mijn zusje werd meteen aangenomen. Ik had een goede indruk achtergelaten: een vriendelijke, rustige, bescheiden jongen. Een vakman wel, die J.W.L. Thönissen.