Ghana

indnanaiaDe duisternis van Afranse

 

Het lijkt wel feest in Afranse. Het lawaai van de drums lokt de bevolking in drommen naar het paleis van het dorpshoofd, chief Nana Kwa-Numa IV. Er komt een blanke man naar het dorp en dat is in Afranse nog nooit vertoond. En wie weet, verandert nu alles.

Naar Afranse. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Om dit dorpje op het platteland van Ghana te bereiken, moet je eigenlijk een geoefend rallyrijder zijn. De wegen zijn erbarmelijk, áls ze er al zijn. Soms moet de vijftien jaar oude Datsun van de Ghanese bouwbond CBMWU zijn weg zoeken door karresporen die hier en daar een halve meter onder water staan. De eerste flinke buien van het natte seizoen hebben er al een modderboel van gemaakt. Als de regentijd straks echt losbreekt, worden grote delen van het boerenland van de buitenwereld afgesloten. De tocht van de hoofdstad Accra naar Afranse voert door een uitbundig groen landschap met palmen, cacaobomen en cassaveplanten. Af en toe passeren we een kleine nederzetting, waar vrouwen en kinderen de auto bestormen met schalen vol vruchten en hapjes op het hoofd.

Als we na uren rijden de auto eindelijk in de brandende zon tussen de met leem bestreken huisjes van Afranse kunnen parkeren, worden we door een paar dorpelingen naar een binnenplaats geleid. Niet zomaar een binnenplaats maar die van het ‘paleis’, een huis dat zich alleen in grootte onderscheidt van de andere bouwsels in Afranse. Hier woont de ‘koninklijke familie’ van het dorp met aan het hoofd chief Nana Kwa-Numa IV, die ons persoonlijk zal ontvangen. We mogen gaan zitten. Onder een afdak op de binnenplaats zijn voor de gelegenheid een paar oude fauteuils geplaatst. Een vrouw brengt grote glazen water. Uit beleefdheid neem ik één slokje. Nederlandse magen zijn te verwend voor het Afrikaanse drinkwater. Het ziet er wel verleidelijk uit want het is heet en benauwd en het zweet loopt in straaltjes over mijn rug. Het stikt van de vliegen. Ze hebben het allemaal op mij gemunt. Zien ook niet dagelijks een Europeaan.

Dan spreekt de tamtam. Een groepje mannen beukt ritmisch op de drums. Ze schreeuwen er een woord bij: ‘welkom’ in de stamtaal van Afranse. Het geluid is oorverdovend en lokt de dorpsbewoners bij honderden naar de binnenplaats. Het ziet er na een poosje letterlijk zwart van de mensen. Hoog bezoek, dat zijn we. Een delegatie van een vakbond komt normaal nooit in Afranse. Laat staan in het gezelschap van een Nederlander. Kindertjes met open mond blijven schuw op een veilige afstand, vrouwen lachen verlegen en slaan de blik neer. De mannen staan erbij met strakke gezichten, zich bewust van de ernst van de gebeurtenis.

De bevolking van Afranse bestaat uit kleine boeren die leven van de opbrengst van de grond. Ze werken op dezelfde primitieve wijze als hun voorvaderen dat al generaties deden. Ze verbouwen cacao, cassave en maïs en winnen palmolie. De opbrengst van de oogst voorziet in de eerste levensbehoeften van de twaalfhonderd inwoners. Voor gemeenschappelijke voorzieningen is geen geld. De vooruitgang heeft Afranse nog niet bereikt. Een school is er niet en voor een dokter moet uren worden gereisd. In Afranse wonen vooral kinderen, vrouwen en ouderen. Jonge mannen trekken veelal weg om elders een bestaan op te bouwen.

Aan de overkant van de binnenplaats, een meter of twintig van ons vandaan, is een grote nis. Doe doet dienst als koninklijk bordes. Na een kwartiertje wachten maken daar de leiders van het dorp hun opwachting. Ze nemen plaats in volgorde van belangrijkheid. In het midden zit het opperhoofd van Afranse. Nana Kwa-Numa IV is in vol ornaat. Hij draagt een goudkleurig gewaad, een gouden kroon, ringen aan alle vingers van zijn rechterhand en indrukwekkende halskettingen. Hij troont onbeweeglijk te midden van de dorpsoudsten. Zijn gezicht vertoont geen enkele emotie. Na een tijdje bekruipt mij het gevoel dat hij zwak van geest is of op zijn hoogste een stroman, die er alleen zit voor de show terwijl anderen de besluiten nemen. Hoezeer ik me vergis, zal later blijken.

De chief staat in hoog aanzien. Als symbool daarvan mogen gewone stervelingen hem niet rechtstreeks aanspreken en richt hij zich ook niet zelf tot de mensen. Een woordvoerder fungeert als tussenpersoon. Die draagt de traditionele staf met daarop een gouden vogel, het symbool van de clan waartoe de chief behoort. Nadat Nana Kwa-Numa de woordvoerder iets in het oor heeft gefluisterd, steekt die de binnenplaats over en brengt ons de koninklijke boodschap: wij zijn welkom en krijgen toestemming om de chief en zijn stokoude gevolg te komen begroeten. Dat doen we dus. We drukken plechtig een tiental handen. Tandeloze monden glimlachen ons vriendelijk toe maar er wordt geen woord gezegd. De chief zelf geeft een zwaar beringde hand maar vertrekt geen spier. Na de begroeting keren we terug naar onze plek. De vertoning herhaalt zich nu in omgekeerde richting. De chief en zijn gezelschap komen ons de hand drukken en zwijgend welkom heten. Als iedereen weer zit, volgen er over en weer begroetingsspeeches, die door de woordvoerder worden overgebracht. De bevolking volgt dat ademloos. De spanning breekt pas als de drummers hun plaats weer innemen achter hun instrumenten. Zodra het ritmisch gebonk horen en zien doet vergaan, kunnen de kinderen weer lachen en beginnen vrouwen spontaan te dansen. Drie mannen voeren een soort eenakter op. Vol symboliek en met veel geschreeuw verhalen ze van mijn komst naar het dorp. Een van de mannen giet scheutjes drank uit een fles op de grond: er wordt een ritueel offer gebracht.

De woordvoerder komt zeggen dat de chief ons uitnodigt in zijn paleis. De grote kale kamer met zijn verveloze muren weerspiegelt niet de grandeur van Nana Kwa-Numa. De enige poging tot versiering is een treurig plastic bloempje op een tafel. De gezelschappen zitten ook hier op afstand tegenover elkaar. Ik krijg een ereplaats pal tegenover de chief. Vrouwen met grote lappen wuiven de gasten koelte toe onder het slaken van luide kreten. De warmte is eerlijk gezegd beter te verdragen dan dat gewapper rakelings langs je gezicht. Dorpelingen die niets van het schouwspel willen missen, verdringen zich voor de open vensters. Het is tijd voor een slokje. Ik krijg palmwijn aangeboden in een halve kokosnootschaal. De drank wordt in het dorp gebrouwen en geschonken uit een jerrycan. BP staat erop, zodat ik vrees dat er ooit motorolie in heeft gezeten.

Via de woordvoerder zet de chief nu de problemen van het dorp uiteen. “Afranse is al heel oud maar leeft nog in duisternis”, laat Nana Kwa-Numa weten. “De mensen zijn arm. Ze hebben niet kunnen profiteren van de technische ontwikkelingen. Ze kunnen het hoofd boven water houden maar daar blijft het bij. We kunnen onze eigen mensen niet leren hoe ze het boerenbedrijf beter kunnen aanpakken. Dus zodra ze volwassen zijn, trekken ze weg. Of ze gaan op dezelfde traditionele manier werken als hun ouders. Als er niets verandert, heeft het dorp geen toekomstperspectief.”

“We hebben”, zegt Nana, “dikwijls met elkaar besproken hoe we Afranse kunnen redden. Als we het geld bijeen kunnen krijgen om een paar verwerkingsmachines voor landbouwproducten te kopen, dan kunnen we op eigen kracht verder. Dan komt er werkgelegenheid in het dorp en kunnen we onze producten veel waardevoller maken. En daar profiteert de hele gemeenschap van.”

Hoopvolle blikken gaan in de richting van de Nederlandse bezoeker. Te hoopvol, vind ik. Met gemengde gevoelens hoor ik de slotwoorden van de woordvoeder aan. “De mensen van Afranse”, zegt hij, “hopen dat de komst van de blanke man voorspoed en welvaart voor het dorp brengt.” Ik krijg geschenken. Een traditionele uit hout gesneden kruk die in het dorp is gemaakt. Dat betekent dat de blanke man altijd welkom is in Afranse. Dat er altijd een stoel voor hem klaarstaat. Ook is er een schaal met zo’n veertig eieren. Een kostbare gift voor een arm dorp maar onmogelijk om te weigeren.

Ik moet nu ook het woord voeren. Ik zeg onder de indruk te zijn van de ontvangst en bedank de chief en de dorpsbewoners. Ik zeg dat ik de problemen heb aangehoord en dat er veel logica schuilt in de oplossing die het dorp heeft bedacht. En dat ik zal proberen om in Nederland iets te doen voor Afranse. Als de speech door de woordvoerder in de stamtaal is overgebracht, applaudisseren de aanwezigen enthousiast. Alsof welvaart en geluk nu binnen handbereik liggen. Dan moet er een staatsiefoto gemaakt worden van Nana te midden van zijn gasten. Op de bloedhete binnenplaats schikt de chief eerst zorgvuldig zijn ambtsketens. Dan wordt deze historische zondag in de geschiedenis van Afranse vastgelegd.

We moeten weer weg om voor het donker, dat vroeg valt in de tropen, in de hoofdstad terug te zijn. Half Afranse verzamelt zich rond de stokoude Datsun, die op het punt staat te smelten maar waar we niettemin met zijn zessen in moeten. Als we wegrijden wuift het hele dorp ons na tot we uit het gezicht verdwijnen. En ik vraag me vertwijfeld af hoe ik – met een urenlange reis voor de boeg over wegen vol kuilen en gaten – veertig eieren veilig in Accra krijg.

Kort tijd later ontmoet ik chief Nana opnieuw. Maar ik herken hem nauwelijks. Hij is gekleed in een keurig pak en we kunnen, nu hij niet in functie is, warempel gewoon met elkaar praten. Hij is innemend en vertelt over de tradities in zijn dorp. Afrikaanse dorpshoofden, zegt hij, worden bij erfopvolging geleverd door de koninklijke familie via de vrouwelijke lijn. Hijzelf is zijn oom opgevolgd en na hem komen de zoons van zijn zusters in aanmerking. Niet per definitie de oudste. In de familiekring wordt beraadslaagd wie zal worden aangewezen. Daarbij wordt vooral gelet op onberispelijk gedrag. De nieuwe chief moet vrij van smetten zijn. Hij neemt alle belangrijke beslissingen, spreekt recht en mensen komen met hun problemen naar hem toe. In belangrijke aangelegenheden wordt hij geadviseerd door een groep van oude, wijze mannen. Bij officiële gelegenheden, zoals mijn bezoek, worden de eeuwenoude tradities en rituelen uit de kast gehaald, alsmede de koninklijke versierselen. Als ontwikkeld man kijkt hij natuurlijk anders tegen de tradities aan dan de gewone dorpelingen maar dat gaat niet ten koste van zijn respect voor de stamgebruiken. “Zo gaat het nu eenmaal al eeuwen lang in Afrika”, zegt hij. “De mensen zijn vertrouwd met dit systeem. En het heeft zijn waarde bewezen.”

Nana is evenwel te intelligent om zich tevreden te stellen met het chiefschap als levensvervulling. Ik ontmoet hem in de stad Cape Coast waar hij werkt, bij de vakbeweging nog wel. Een opperhoofd met een betaalde baan is een gewaagde combinatie. Misschien wel zoiets als Beatrix die door de week bij de supermarkt achter de kassa zit. Er is dan ook in familiekring uitvoerig gewikt en gewogen voordat Nana toestemming kreeg om te solliciteren. Nu vertrekt hij op maandag uit Afranse en woont door de week in de buurt van Cape Coast. De reis is te lang om dagelijks te maken. Tijdens zijn afwezigheid wordt hij vervangen door zijn oudste broer. Nana komt nog eens terug op de problemen van het dorp. “Het grote knelpunt is”, zegt hij, “dat we de oogst rechtstreeks moeten verkopen. Dat levert weinig op, zeker als je de inkomsten afzet tegen het werk dat we erin geïnvesteerd hebben. Als we van de oogst zelf producten kunnen maken, creëren we daar werkgelegenheid mee en hoeven jongeren niet meer weg te trekken. En we verhogen de inkomsten. Daar profiteert de hele gemeenschap van. We kunnen dan iets doen aan onderwijs en kinderen leren hoe ze meer en beter kunnen produceren.”

“Eigenlijk hebben we weinig nodig”, zegt Nana. “Als we dat ene steuntje in de rug krijgen en we kunnen een paar machines kopen, bijvoorbeeld om koren, cassave en palmolie te verwerken, klimmen we wel uit het dal.”

 

Augustus 1992