Over een laatste kruimel in geval van nood

ARGUS, nr. 67, 26 november 2019

De hond in de pot biedt wat veiligheid

De Laatste Kruimel, Vette Vis, Onder de Pannen, De Hond In de Pot. Het lijkt wel een Bij Mekaar Geraapt Zooitje, dat is er trouwens ook nog een. Onder deze namen gaan broodfondsen schuil waarmee zzp’ers zich een stukje zekerheid verschaffen. In ruim tien jaar tijd zijn er in Nederland al 535 opgericht. 

Als de overheid en de markt het laten afweten, moeten we het zelf maar doen. Dat is de simpele redenering achter de broodfondsen. Een groep zelfstandigen zonder personeel sluit zich aaneen om zich te wapenen tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. De deelnemers aan het fonds leggen elke maand een bedrag opzij en als een lid van de groep langer dan een maand ziek is, ontvangt hij van ieder ander lid een kleine uitkering. Zo komt hij aan genoeg geld om toch in zijn levensonderhoud te voorzien.
Daarmee keert een verschijnsel terug dat ons land bijna tweehonderd jaar geleden ook kende. In voor arbeiders barre tijden ontstonden toen spontaan onderlinge solidariteitsgroepjes. Werknemers stichtten bijvoorbeeld een begrafenisfonds voor een fatsoenlijke teraardebestelling als een van hen kwam te overlijden. En er kwamen ziekenkasjes tot stand. Een paar dubbeltjes per man per week in een potje en als een collega ziek werd, was er voor zijn gezin aan het eind van de week toch wat geld. In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstonden uit die solidariteitsgroepjes de eerste vakbonden
‘Dat die fondsen juist in die tijd tot stand kwamen is geen toeval’, zegt Eva Vriens. ‘De oudste onderlinge verzekeringen werden geregeld in de gilden. Die werden eind 18e eeuw door de overheid afgeschaft zonder dat daar iets voor in de plaats kwam. Mensen waren wel gedwongen tot solidariteit.’ Eva Vriens (28) is socioloog en werkt aan de Universiteit van Utrecht aan een proefschrift over succesfactoren en risico’s van broodfondsen. Ze zegt: ‘De situatie van twee eeuwen geleden, toen er geen voorziening bestond voor langdurig zieke werknemers, is in deze tijd voor zelfstandigen teruggekeerd door het inkrimpen van de verzorgingsstaat’.
Voorheen waren wettelijke regelingen als de AAW en de WAZ een vangnet voor zelfstandigen bij arbeidsongeschiktheid maar die bestaan niet meer. Als laatste werd de WAZ in 2004 afgeschaft. Dat gebeurde juist in een tijd dat het aantal zzp’ers spectaculair steeg. Door de economische crisis kwam er nog eens een groot aantal (vaak gedwongen) zelfstandigen bij. Als zij zich willen verzekeren zijn ze aangewezen op particuliere verzekeraars. Maar die zijn duur en stellen bovendien hun eigen regels. Vinden ze het risico te groot, dan weigeren ze de klant. Ze presteren het zelfs om vaste klanten de deur te wijzen. Dat overkwam bijvoorbeeld de Gelderse schilder Jan van Muijden die in een vakbondsblad wanhopig uitriep: ‘Ik heb 7000 euro in mijn zak maar niemand wil die hebben’. Van Muijden hoorde tot de beperkte groep zzp’ers die zich keurig had verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid maar kreeg op zijn 59e te horen dat zijn verzekering zou aflopen op het moment dat hij 60 jaar werd. ‘Ik heb tientallen jaren aan de verzekering betaald, elk jaar 7000 euro. Nu gooien ze me eruit en ik moet nog zeven jaar door.’ Een broodfonds biedt uitkomst voor hem en zijn lotgenoten tegen een fractie van de verzekeringspremie.

Het eerste broodfonds dateert uit 2006, toen een aantal Utrechtse ondernemers samen een schenkkring vormden. Het idee was eenvoudig: elke deelnemer zet maandelijks een vast bedrag op een aparte bankrekening. Hij kan kiezen voor een bijdrage van tussen de pakweg 35 en de 112 euro die naar rato bij ziekte een uitkering oplevert van tussen 750 en 2500 euro. Als een lid van de groep langer dan een maand ziek is, ontvangt hij van ieder ander groepslid een klein bedrag. Al die schenkingen samen vormen het bedrag waarvoor hij heeft ingetekend. Dat gaat op basis van vertrouwen: de zieke krijgt geen controleur aan de deur. De maximale termijn van de schenkingen is twee jaar. Het Utrechtse initiatief bleek een succes en er kwam van meerdere kanten belangstelling om het te kopiëren. Een paar jaar na de oprichting vormden drie mensen van het eerste uur de coöperatie De Broodfondsmakers. Met een format en een reglement gingen ze de boer op om belangstellenden te ondersteunen bij het opzetten van hun eigen fonds. De teller staat inmiddels op 535 fondsen met ruim 24 duizend deelnemers. De groepen heten vaak naar de stad of streek waarin ze actief zijn maar ludieke benamingen komen ook voor. Naast de al genoemde voorbeelden zijn er onder meer De Reddende Engel, Broodje Gezond en De Gesneden Koek. Broodfondsen zijn bijna allemaal lokaal of regionaal georganiseerd, zodat de deelnemers elkaar gemakkelijk kunnen treffen op bijeenkomsten en elkaar goed leren kennen. Beslissingen worden gezamenlijk genomen. In uitzonderlijke gevallen wordt gekozen voor een fonds van beroepsgenoten. Zo is De Hond in de Pot bedoeld voor professionals in de hondenbranche en De Noodstop uitsluitend voor rij-instructeurs. Alle groepen hebben een bestuur en tellen tussen de twintig en vijftig deelnemers. Onder de twintig is het financieel niet haalbaar; boven de vijftig is het lastig om de onderlinge verbondenheid te behouden.

Eva Vriens spitst haar onderzoek toe op de motivatie en de betrokkenheid van de broodfondsdeelnemers. Natuurlijk staat bij iedereen de sociale zekerheid voorop. Maar een deel is vooral uit op individueel belang terwijl voor een ander deel de solidariteitsgedachte leidend is. Vriens: ‘Die laatst groep gaat vaker naar bijeenkomsten, legt meer contacten, raakt eerder met groepsleden bevriend. Dat kweekt vertrouwen. Samen iets organiseren houdt het gevaar in van scheefgroei: sommigen steken er veel energie in terwijl anderen bij voorkeur alleen incasseren. De vraag is of die voldoende betrokken blijven, ook bij tegenslag. De organisatievorm is daarbij bepalend. Als er veel centraal voor de deelnemers wordt geregeld, vermindert hun betrokkenheid. Een fonds dat meer van zijn leden vraagt is wellicht kleiner maar de solidariteit is groter en het fonds daarmee meer toekomstbestendig.’
Het broodfonds is volgens de Utrechtse promovendus een typisch Nederlands verschijnsel. Ze keek ook naar soortgelijke initiatieven in andere landen. ‘Ik heb vijftig varianten gevonden maar niet een is gelijk aan het broodfonds, dat vanuit de basis zelf door de deelnemers wordt georganiseerd. In Duitsland is het delen van het eigen risico bij een arbeidsongeschiktheidsverzekering een groot succes. Groepen van tien personen nemen een verzekering met een hoog eigen risico, zodat de premie daalt. Moet een lid van de groep het eigen risico aanspreken, dan lappen ze daar samen voor. Dat systeem is opgezet door een verzekeringsmaatschappij. Die is daar in 2011 mee begonnen en er doen nu al een half miljoen mensen aan mee.’
In Nederland werkt minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op aandringen van de vakbeweging aan een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers. Als die er komt, wat betekent dat dan voor de broodfondsen? ‘Goede vraag’, zegt Vriens. ‘Daar ben ik ook benieuwd naar. Het zal helemaal afhangen van de vormgeving van zo’n regeling. Een combinatie is namelijk heel goed denkbaar. Als je je kunt verzekeren met een eigen risico van twee jaar drukt dat de premie natuurlijk fors. En die eerste twee jaar kun je dan overbruggen bij een broodfonds.’

 

Volgens het CPB telt Nederland ongeveer 1,1 miljoen zzp’ers.In 2016 had ongeveer 20 procent van hen een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Ruim 40 procent had geen enkele voorziening voor uitval door ziekte, dus geen deelname aan een broodfonds, geen spaargeld en geen vermogen in eigen huis.