Over een mondig kerkhof in aanbouw

ARGUS nr. 39/2 oktober 2018

Particulieren op afspraak

Zo af en toe, niet speciaal met Halloween, sta ik voor de spiegel en grijns mijn gebit bloot. Ik zie dan nauwelijks welke tanden en kiezen echt zijn en welke ik in de loop der jaren heb aangeschaft in de vorm van kronen en bruggen. Dat het merendeel der ivoren wachters nog authentiek is mag een wonder heten.
Ik was goed en wel mijn melktanden voorbij, toen tandarts Nahon in mijn mond tuurde en vaststelde dat ik ‘een zwak gebit’ had. Zijn vakkundige remedie: “Niets doen en langskomen als je last krijgt”. Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat je bek werd leeggetrokken om je vervolgens een kunstgebit aan te meten. Zo’n ingreep werd zelfs wel aan een bruidspaar ten geschenke gegeven omdat je toekomst fysiek en financieel een stuk pijnlozer verliep als niet op enig moment je tanden en kiezen gingen opspelen.
De methode-Nahon werkte aanvankelijk erg in mijn voordeel. Als de gevreesde schooltandarts, erkend martelaar van weerloze kinderen, langskwam was ik de enige die in zijn bankje mocht blijven zitten. Maar wat later begon ik me toch zorgen te maken over dat mondige kerkhof in aanbouw. Daarom stapte ik op mijn vijftiende naar de tandarts. Een dapper besluit voor zo’n jochie. Een bezoekje aan de tandheelkundepraktijk van vandaag is een feestje in vergelijking met de gang, midden jaren zestig, naar het herenhuis in de Tilburgse Nieuwlandstraat. ‘Spreekuur van 13.00 tot 14.00 uur. Particulieren op afspraak’, stond er op het bord naast de voordeur. Spreekuur betekende dat je in dat uur binnen kon komen maar zei niets over het tijdstip dat je weer op straat stond. Als ik kort na enen arriveerde, puilde de wachtkamer al uit. Het was dan zaak om uit te vissen ‘na wie je was’, anders raakte je als schuchtere scholier het spoor al snel bijster. Als een schorre bel klonk, beklom een volgend slachtoffer schoorvoetend de trap naar de behandelkamer.
Toen het mijn beurt was, confronteerde ik Nahon met zijn woorden van jaren geleden. “Zo”, bromde hij, “en nu heb je last”. Hij fronste toen ik vertelde dat ik geen last had maar geheel vrijwillig in zijn stoel plaatsnam. Dat was curieus voor een snotneus maar een bezwaar zag de dokter er ook niet in. Ik moest elke week langskomen, dan zou hij mijn tanden en kiezen plomberen en de hopeloze gevallen eruit slopen.
Van dat kiezen trekken bleek de verdoving het ergste. Met een botte naald stak Nahon diep in mijn tandvlees om er een stroperige vloeistof in te spuiten waardoor ik een zodanige opdonder kreeg dat het leek of ik met stoel en al drie meter de lucht in schoot. Daarna moest ik een half uur op de gang plaatsnemen en voelde dan eerst mijn kaak en daarna mijn hele hoofd verstenen. Het verwijderen van de kies kraakte vervolgens vervaarlijk maar was pijnloos. Het vullen van gaatjes was dat niet. Het leek wel een betonboor die zich met grof geratel trillend door de rotte kies vrat en alle zenuwen op zijn weg liet exploderen.
Met knikkende knieën begaf ik me keer op keer naar de wachtkamer van mijn kwelgeest. Toen was de restauratie voltooid. Voorlopig althans. Want ook daarna heb ik nog vele uren in tandartsstoelen doorgebracht. Maar ik hoef niet voor het slapengaan mijn gebit op het nachtkastje in een glas water te deponeren. En met tanden in je bek grijnst het toch wat aangenamer naar jezelf in de spiegel.