Over Jan Oyen van het Drabants Bagblad

ARGUS NR. 24/20 Februari 2018

Jan Oyen ontsloeg graag op staande voet

Op dinsdag 19 juli 1977 verscheen in Den Bosch en omstreken het Drabants Bagblad. Wie de krant dat kunstje flikte – het verwisselen van de rode beginkapitalen van de titel – is nooit uitgekomen. Een foutje lijkt me uitgesloten. En het is toch ook merkwaardig dat er een oplage van honderdduizend stuks van de pers rolt zonder dat de drukkers zoiets opvalt.

Ik werkte net bij de krant, die toen al decennia werd geleid door het curieuze koppel Joep Naninck en Jan Oyen. Naninck was een heer. Hij had iets mild aristocratisch, formuleerde met zwier en vertoonde zich nooit zonder vlinderdasje in het openbaar. Hij was verantwoordelijk voor de koers van de krant en schreef – met vulpen in schoonschrift – de commentaren.
Jan Oyen was een onbehouwen, nonchalant geklede man met een immer droge keel. Voor hij naar Brabant kwam, had hij gewerkt bij het dagblad De Tijd. Op de redactie, waar hij niet bijster populair was, werd hij graag geciteerd met de zinsnede ‘Toen ik nog bij de tijd was…’. Oyen ging over de redactionele organisatie; schrijven deed hij nooit. Vaste prik was zijn telefoontje, laat op de avond, naar de eindredactie om te informeren of het een beetje opschoot met de krant van morgen. Hij had dan al diep in het glas getuurd. De redacteur die opnam en voor wie het spitsuur was, stond hem ongeduldig te woord. Oyen kon daar hels van worden. Soms ontsloeg hij de collega in kwestie op staande voet. Die vond dat best en smeet de hoorn op de haak.

In mijn tijd bij de krant speelde de Lockheedaffaire. Prins Bernhard en Jan Oyen hadden gemeen dat ze daar lelijk over struikelden, Oyen zelfs letterlijk. Ik zat op de redactiezaal in Best, toen er in een aanpalende kamer overleg plaatsvond over het rapport van de ‘Commissie van drie’. Die had onderzoek gedaan naar de beschuldiging dat prins Bernhard steekpenningen had aangenomen van straaljagerbouwer Lockheed. Het koningshuis wankelde. Oyen voegde zich bij het vergaderende gezelschap. Na korte tijd was op de redactie te horen hoe er een ruziesfeertje ontstond. Er werd door elkaar gepraat; stemmen klonken steeds luider en stoelen werden verschoven. Opeens vloog de deur van de kamer open en Oyen struikelde, door een stevige duw in zijn rug, de redactiezaal op. Terwijl hij opkrabbelde, werd hem zijn regenjas achterna gesmeten onder de uitroep “Leer eerst maar eens je eigen naam schrijven!” De hoofdredacteur grabbelde met rood aangelopen hoofd zijn jas van de vloer en blies in overspannen toestand de aftocht.

In 1978 ging Naninck met pensioen. Oyen zou voortaan de krant alleen leiden maar wilde zich, onzeker als hij was, laten bijstaan door twee adjuncts, van wie er één het schrijven van commentaren voor zijn rekening moest nemen. Hij wees daarvoor twee vazallen aan. De voltallige redactie wees de voorgenomen benoemingen af. Er ontstond een fel conflict. Net toen de vlam echt in de pan zou slaan – revolutie dreigde ter redactie – dienden de beoogde adjuncts hun ontslag in en vertrokken naar elders. Hun toekomst bij de krant was in elk denkbaar scenario verspeeld.

De verbitterde Oyen moest nu zelf de commentaarpen ter hand nemen. Hij produceerde twee of drie onbeholpen betogen, die op de redactie openlijk werden bespot. Daarop gooide hij de handdoek in de ring en bleef thuis; bij de krant is hij nooit meer gesignaleerd.
Joep Naninck overleed in 1995. In Waalwijk, waar hij had gewoond, werd een straat naar hem genoemd. Wat er van Oyen is geworden, weet ik niet. Ik heb niets meer over hem vernomen; opgelost in de tijd. Ik vrees dat zelfs geen doodlopende steeg ooit zijn naam zal dragen.