Het vuil en de stad

Vorig jaar was ik in Tokio. Daar wonen twaalf miljoen mensen op een paar vierkante kilometer, vijftien keer zoveel als in Amsterdam. En wat valt meteen op als je door die stad dwaalt? Geen vuiltje op straat! Een schonere stad dan Tokio heb ik nooit gezien. En er staat niet, zoals in de doorsnee Nederlandse plaats, om de tien meter een afvalbak. Alleen naast de automaten met watertjes en frisdrank, die je overal tegenkomt, staat een metalen korf voor de lege blikjes. Verder géén afvalbakken. Dat is weleens lastig als je er niet op bedacht bent. Met de schil van een onderweg gegeten banaan of de wikkel van een chocoladereep kun je nergens heen. Die moet je in je hand houden of in je broekzak steken tot je ze later in het hotel kunt dumpen.

Misschien loert de milieupolitie overal en staan er hoge boetes op het vervuilen van de openbare ruimte. Misschien vegen alle Japanse gezinnen, winkeliers en schoolkinderen dagelijks zorgvuldig hun straatje schoon. Ik heb me er niet in verdiept. Maar ik denk dat het gewoon de mentaliteit is om zorgvuldig en discreet met je rotzooi om te gaan en die niet op het bordje en in het gezichtsveld van een ander te schuiven.

Waar het straatbeeld ook enorm van profiteert: er zijn geen honden. Kan best dat het binnenshuis stikt van de goudvissen en de zangvogeltjes maar viervoeters houdt de Japanner er niet op na. Vroeger wel. Voor het station in de wijk Shibuya staat het standbeeld van de trouwe Hachiko, die daar een eeuw geleden meer dan tien jaar na diens dood nog op zijn baasje zat te wachten en als beloning in steen werd vereeuwigd. Nu heb ik hooguit twee keer, en dan nog in de suburbs van Tokio, een vrouwtje met een handzaam hondje gezien, keurig aan de lijn. Niks kanjers van pittbuls of rottweilers, die tegen elke boom pissen en de hele stad volschijten.

Ik moest aan Tokio denken, toen ik in NRC Next het pleidooi las van Wim Pijbes, de directeur van het Rijksmuseum, voor een deltaplan om Amsterdam te ontdoen van zwerfvuil en straathandel. Hij noemt de stad ‘vies, vuig en vol’. En wijst onder meer op de ‘middeleeuwse manier’ van huisvuil verzamelen: overal in de stad plastic zakken op de stoep, die openscheuren of worden aangevreten door meeuwen en ratten. Pijbes is het zat. En als hij bereid is afstand te nemen van zijn bewering dat ze in de middeleeuwen al plastic vuilniszakken hadden, ga ik met hem mee.

Iedereen wil een schone stad, toch? Nee, niet iedereen. Pijbes werd per omgaande van repliek gediend door Theodor Holman in het Parool. Holman, zelf nou niet de meest frisse verschijning, vindt dat een wereldstad als Amsterdam smoezelig mag zijn. “De stad moet stinken naar het zweet van verdorvenen”. En: “cultuur, dus ook de Amsterdamse, heeft baat bij bederf.” Op de website van het dagblad regent het reacties op zijn column, waarbij de voorstanders van zijn betoog in de meerderheid zijn. Pijbes moet maar oprotten als het hem hier niet bevalt, is de teneur. Een lezeres die het wel voor de museumdirecteur opneemt, complimenteert de mannen van de gemeentereiniging, die elke morgen en elke avond toch maar mooi de rotzooi opruimen en de straten schoonspuiten. Mevrouw maakt zich boos over lieden die zomaar alles op straat flikkeren. “Wij bewaarden vroeger een papiertje totdat we een prullenbak zagen”. Haar conclusie: het ligt niet aan de stad maar aan de mensen.

En zo is het maar net. Amsterdam is volgens Pijbes vol, vuig en vuil. Tokio is voller, véél voller dan Amsterdam. Dus daar heeft het niks mee te maken. Vuig is de Japanse hoofdstad misschien ook nog wel, als je ernaar gaat graven. Maar vuil is-ie niet. En daar is geen deltaplan aan te pas gekomen. Kwestie van fatsoen.